De jonge Amsterdamse keramiste Catharina Margaretha (roepnaam Eta, maar ook Etha wordt nog gebruikt) Lempke, geboren te Amsterdam in 1909, ontwierp een kleine, maar zonder meer opmerkelijke serie kunstaardewerk. In de P.Z.H.-catalogus van 1935 staat een reeks ontwerpen van haar hand afgebeeld. Eta Lempke’s signatuur ‘EL’ staat hierbij niet vermeld, maar de met een P-nummer aangeduide modellen waren voor een groot deel voorzien van haar relatief grote blinddruk-stempel. Het P-nummer werd bij de P.Z.H. in de jaren ´30 gebruikt als aanduiding voor plastieken (bij haar dus ook voor sieraardewerk!). Karakteristiek voor Lempke’s kunstaardewerk is de toepassing van de geometrie, zowel in de vaak zwaar aangezette vierkante of cirkelvormige grondvorm van het model als in de iets speelser aangebrachte reliëfstructuur. Op de kogelvaas P. 155 zette zij bijvoorbeeld in een diagonaal patroon een strip van cirkels. Op haar vazen, cachepots, schalen en schenkkannen bracht zij een verspringende rechthoekige structuur aan.
Eta Lempke volgde in de tweede helft van de jaren twintig aan de Amsterdamse kunstnijverheidschool Quellinus lessen op de door Bert Nienhuis geleide afdeling keramiek. Dat verklaart dan ook haar belangstelling voor geometrische patronen. De vroegere vormgever van industriële ontwerpen voor de Amsterdamse Plateel- en Tegelbakkerij ‘De Distel’ legde in zijn onderwijs immers de nadruk op de wiskundige grondvormen van kunst en kunstnijverheid. Omdat Nienhuis als vrij keramist vanaf 1910 sterk geïnspireerd was geraakt door oud-Chinees en Japans aardewerk, kan Eta Lempke ook in die zin door hem beïnvloed zijn. De Quellinus-docent was nauw betrokken bij nieuwe ontwikkelingen in de Goudse aardewerkindustrie. Hij behoorde in 1922 tot de initiatiefnemers van het Klei Instituut in Gouda, dat met name onderzoek deed naar nieuwe glazuurtechnieken. Zijn leerlingen liepen stage bij het Klei Instituut en meerdere Goudse fabrieken. Het slechte economische tij bracht de fabrikanten er toe om jonge ontwerpers een tamelijk grote vrijheid te geven. Eta Lempke was Nienhuis’ enige leerling die bij de P.Z.H. stage liep.
Als de nummering van de modellen van haar aanvankelijk mat-wit geglazuurde, figuratieve beeldjes op een chronologische volgorde duidt, dan voerde zij in eerste instantie kleine dierplastieken uit. Ervan uitgaande dat zij in 1928, twintig jaar oud, haar stage bij de P.Z.H. begon, is de veronderstelling gewettigd, dat die leertijd ingegeven was doordat op de Afdeling Kunstnijverheid van de fabriek Jan Schonk zijn toen goed ontvangen dierplastieken in Art Deco stijl maakte. Haar rank vormgegeven plastiek van ‘Marlene Dietrich’ verraadt in het trapsgewijs, geometrisch opgebouwde basement in ieder geval duidelijke Art Deco invloeden.
De modellen van Eta Lempke’s sieraardewerk zijn, voor zover bekend, genummerd van P. 137 tot P. 172. Voor het glazuren van haar cachepots, vazen, kannen, schalen en servies heeft zij nauw samen gewerkt met Herman Verlée. Daarbij moet er ruimte zijn gebleven voor eigen ingrepen: haar servies kreeg immers de decornaam Etalus. Het ontwerpen van figuratieve beeldjes was evenwel bij de P.Z.H. haar hoofdactiviteit.
In de jaren ’30 was haar werk regelmatig te vinden in de P.Z.H.-stand op de Utrechtse Jaarbeurs. In 1938 werden haar plastieken ook nadrukkelijk in de werving voor de fabrieksstand betrokken. Verondersteld wordt verder dat zij halverwege de jaren ’30 ook een aandeel had in het ontwerpen van driedimensionale vormen voor de gelegenheidsopdrachten die de P.Z.H. kreeg van onder meer de firma Hulstkamp. Vermoedelijk bracht de fabriek voor haar vertegenwoordigers in de jaren 1937-1938 ook handgetekende catalogusbladen uit van de toen beschikbare collectie van beeldjes. Haar laatste figuratieve beeldjes moet Eta Lempke in 1941 gemaakt hebben. Niets wijst op een verdere, artistieke loopbaan. De P.Z.H. bracht haar beeldjes zeker nog tot 1949 uit. Al in de jaren ‘30 werden zij naast mat-wit ook uitgebracht in monochrome kleuren. Verder werden ze gedecoreerd met Delfts Blauw, celadongroen en na de oorlog ook het populaire Unique Métallique. Over de in de jaren ‘30 redelijk bekende vormgeefster, is in de kunsthistorische archieven geen verdere documentatie te achterhalen. Zowel haar sieraardewerk als figuratieve plastieken zijn nu ware collector’s items. Eta Lempke overleed in Amsterdam in 1991