Behalve de plateelbakkerijen die we reeds besproken hebben, waren er natuurlijk meer die hun eigen invulling hebben gegeven aan de problemen die zich voordeden in de crisisjaren. Hieronder volgen nog vier plateelbakkerijen: Goedewaagen, ESKAF, Schoonhoven en De Hoop, met ter afsluiting enige informatie over ‘koudlak’.
Goedewaagen (Gouda – Nieuw-Buinen)
De van oorsprong pijpenmakerij Goedewaagen, genoemd naar oprichter Dirk Goedewaagen, legde zich na de Eerste Wereldoorlog meer en meer toe op verfijnd sier- en gebruiksgoed. Door de overname in 1922 van de Amsterdamse Plateelbakkerij De Distel kreeg het bedrijf ook een meer artistieke kant en ging o.a. art nouveau keramiek produceren. Met deze overname verhuisde de plateelschilder Willem van Norden mee naar Gouda, waar hij chef van de schildersafdeling werd. Wat Leen Muller voor PZH was, werd Van Norden voor Goedewaagen: hij kreeg een eigen werkplek in de fabriek waar hij honderden glazuurexperimenten uitvoerde.
In de crisisjaren produceerde Goedewaagen als een van de weinige aardewerkfabrieken nog steeds volop pijpen, maar ook serviezen, o.a. van Jan van Breukelen, Dick Kikkert en Bert Nienhuis.
ESKAF (Steenwijk – Huizen)
De naam ESKAF staat voor Eerste Steenwijker Kunst-Aardewerk Fabriek. Deze gaf in de jaren 1920-1934 de serie ‘Scarabea’ uit, een dure lijn aardewerk met vazen en plastieken, ontworpen door W. Bogtman, J. Jongert, C. van der Sluys en Hildo Krop. Vooral deze laatste bracht vernieuwende ontwerpen zowel qua vorm als decor. Zijn zwart-groen gevlekte glazuren zijn zeer herkenbaar en gebruikt van 1927 tot 1930, tot men ontdekte dat de koperoxide in het glazuur risico’s opleverde voor de volksgezondheid.
Plateelbakkerij Schoonhoven
Deze in 1920 opgerichte plateelbakkerij richtte zich in de crisistijd zoals zoveel aardewerkfabrieken op de vervaardiging van crisisaardewerk datbij Schoonhoven ‘terralith’ werd genoemd. De klei ervan heeft een grove scherf en is beigebakkend. Het sieraardewerk wordt biscuit (dus slechts eenmaal) gebakken en met een nevelspuit in een zogenaamde open spuitkast met lak bespoten.
Daarnaast was Frans van Katwijk, artistiek leider van PS, al in 1926 begonnen met glazuurexperimenten, zoals lusterglazuur, reducerende en gelaagde glazuren. Deze werden o.a. toegepast op een nieuwe, barokke serie vazen en (snavel)kannen van zijn hand. Een aantal vazen naar ontwerp van Stuurman, uitgevoerd bij Zenith, valt in dezelfde categorie.
Faiencerie De Hoop (Arnhem)
Over de geschiedenis van deze kleine, midden in de crisisjaren opgerichte, plateelbakkerij is weinig bekend. Er werd geglazuurd aardewerk geproduceerd, maar vooral ook koudlakaardewerk (zie hieronder), dat na beschildering gevernist werd met een laklaag, waardoor de decoratie van dit aardewerk relatief goed de tand des tijds heeft doorstaan. De meest gebruikte kleuren waren licht- en donkerbruin met accenten van geel, oranje en rood. De modellen van De Hoop werden ook verkocht door Plateelfabriek De Driehoek (Huizen) als “goedkoope collectie”, met prijzen tussen de fl.0,25 en fl.1,65.
Mobach (Utrecht)
Mobach Keramiek is een aardewerkfabriek in Utrecht die eind 19e eeuw werd opgericht. Het is vooral bekend van de kunstzinnige hoogstaande keramieken die het sindsdien maakt. Het bedrijf werd in 1895 in Utrecht als de Utrechtsche Pottenfabriek opgericht door de uit een Friese pottenbakkersfamilie stammende Klaas Jaan Mobach. Diverse generaties hebben het vervolgens voortgezet. Tot op heden.
Koudlak
Het experimentele kunstaardewerk van PZH was zo’n succes, dat tientallen kleine – vooral Goudse – fabriekjes, gesticht door ontslagen plateelschilders, de nieuwe trend op massale schaal volgden. Het jaar 1934 was wat dat betreft een dramatisch dieptepunt – in 1934 was de crisis in Nederland ook het ergst.
Deze fabriekjes fabriceerden minderwaardig keramiek, vaak van kalkaardewerk, dat geen glazuurbrand onderging, maar met een snel drogende verf op het biscuit (d.w.z. het ongeglazuurde, slechts eenmaal gebakken, aardewerk) werd gedecoreerd, nadat de fondkleur met een verfspuit was aangebracht. Het schilderen met gewone verf was eenvoudiger en vergde minder oefening. Zelfs ongeschoolde arbeiders konden na een korte inwerktijd hiermee aan de slag. Bovendien bespaarde de fabriek op de kostbare glazuurbrand. Helaas was het resultaat voor de consument altijd wat teleurstellend. De lak voelde niet glad aan en was soms kleverig. Bovendien was het voorwerp slecht afwasbaar en kon na verloop van tijd gaan bladderen. Vaak werd het koudlakproduct met een laag celluloselak afgedekt.
Een bekend voorbeeld van een fabriek die dit echte crisisaardewerk produceerde, was het Goudse Osirus.